
Jurisprudentie
AN7950
Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305961/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305961/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouders] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een gemengd agrarisch bedrijf inclusief vakantie-appartementen en kampeergelegenheid op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […].
Uitspraak
200305961/2.
Datum uitspraak: 5 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouders] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een gemengd agrarisch bedrijf inclusief vakantie-appartementen en kampeergelegenheid op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 4 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar verzoekers in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.F. Snoeijer-Logtens en ing. J. Smeets, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghouders, bijgestaan door [gemachtigde], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit zijn zes vakantie-appartementen op het terrein van de inrichting vergund. Verder voorziet het bestreden besluit in een ruimere opzet van de bestaande camping, de aanwezigheid van vijf paarden in de inrichting en een afname van de omvang van de veestapel van 70 naar 50 melk- en kalfkoeien en van 70 naar 50 stuks jongvee.
2.3. Het verzoek heeft hoofdzakelijk betrekking op de vergunde vakantie-appartementen. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder wat betreft het toestaan van deze appartementen, welke volgens hen als stankgevoelige objecten moeten worden aangemerkt, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stankcirkel van hun bedrijf aan de [locatie] en de in verband daarmee in de toekomst te verwachten beperking in de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijf. Verder hebben zij aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de directe en indirecte geluidbelasting die de inrichting tengevolge van de uitbreiding met deze appartementen zal veroorzaken. De gestelde geluidvoorschriften 2.1, 2.2 en – met name – 2.3 zijn volgens hen niet haalbaar.
2.3.1. Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd te kennen gegeven dat hun belang bij het treffen van een voorlopige voorziening erin is gelegen om te voorkomen dat na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit wat betreft de vakantie-appartementen een onomkeerbare situatie ontstaat.
2.3.2. Wat de eerste aangevoerde grond betreft overweegt de Voorzitter dat deze geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en reeds om die reden niet kan slagen.
2.3.3. Ten aanzien van de grond betreffende geluidhinder overweegt de Voorzitter dat gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen van de zijde van verzoekers ter zitting is opgemerkt geen spoedeisend belang is gelegen een voorlopige voorziening te treffen. Hij neemt hierbij in aanmerking dat is gebleken dat voor de verwezenlijking van de betwiste vakantie-appartementen nog een bouwvergunning is vereist en een vrijstellingsprocedure moet worden gevolgd. Vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang kan het verzoek om een voorlopige voorziening daarom ook in zoverre niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003
154.